Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB4639

Datum uitspraak2007-09-19
Datum gepubliceerd2007-10-02
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/1659
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bijstand voor schuld? Volgens vaste jurisprudentie is een veroordeling tot vergoeding van de proceskosten aan te merken als een schuldenlast. Een veroordeling in de kosten van een deskundigenonderzoek (DNA-onderzoek) kan met een veroordeling in de proceskosten worden gelijkgesteld.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 07/1659 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [naam], eiseres, wonende te Nijmegen, vertegenwoordigd door mr. D.W. Jansen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 26 maart 2007. 2. Procesverloop Bij besluit van 3 januari 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres ter verkrijging van bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een DNA-onderzoek afgewezen. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 8 augustus 2007. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D.W. Jansen voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. T. van Maaren, werkzaam bij de gemeente Nijmegen. 3. Overwegingen Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank het volgende gebleken. Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de WWB, naar de norm van een alleenstaande ouder. Bij beschikking van de sector familierecht van deze rechtbank van 15 november 2006 is, in de procedure tussen eiseres en haar ex-partner, de heer [X. ], het vaderschap van de heer [X. ] vastgesteld met betrekking tot de drie kinderen van eiseres. Eiseres en haar ex-partner zijn hierbij veroordeeld om ieder de helft van de kosten van het hiervoor verrichte deskundigenonderzoek (hierna: DNA-onderzoek) ten bedrage van € 1.150 te betalen. Uit de gedingstukken blijkt voorts dat de ziektekostenverzekering van eiseres niet in een vergoeding van deze kosten voorziet en dat eiseres om die reden bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor de door haar te dragen kosten van € 575 Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat er sprake is van een toereikende en passende voorliggende voorziening in de zin van artikel 15, eerste lid, van de WWB. In dit verband heeft verweerder tevens overwogen dat in de rechtspraak is uitgemaakt dat de kosten van DNA-onderzoek niet via de bijzondere bijstand vergoed mogen worden. In het geval van eiseres is verweerder voorts niet gebleken van zodanige dringende redenen dat hiervan afgeweken dient te worden. Eiseres kon zich hierin niet vinden en heeft hiertegen bezwaar aangetekend. Verweerder heeft vervolgens evenwel geen aanleiding gezien om tot een ander besluit te komen. Het bezwaar is daarom ongegrond verklaard en het primaire besluit onder aanvulling van de motivering gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt vervolgens, zo begrijpt de rechtbank uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting, primair ten grondslag dat de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van het DNA-onderzoek is afgewezen omdat deze kosten worden aangemerkt als een schuldenlast, waarvoor ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB geen recht op bijstand bestaat, aangezien eiseres bij het ontstaan van de schuld over middelen beschikte om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, zijnde een algemene bijstandsuitkering. Subsidiair ligt aan het bestreden besluit ten grondslag dat eiseres voor de onderhavige kosten een beroep kan doen op een toereikende en passende voorliggende voorziening, zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB. Van zeer dringende redenen, in de zin van artikel 16 WWB, om in afwijking van het voorgaande toch tot verdere bijstandverlening over te gaan, is volgens verweerder geen sprake. Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie o.a. CRvB 4 juni 2002, 99/6041 NABW) houdt een veroordeling tot vergoeding van de proceskosten in dat een verplichting is ontstaan tot betaling van een geldsom aan een derde, hetgeen is aan te merken als een schuldenlast. De rechtbank overweegt dat de veroordeling in de kosten van het deskundigenonderzoek in dit verband met een veroordeling in de proceskosten kan worden gelijkgesteld, zodat ook deze kosten kunnen worden aangemerkt als een schuld. Het feit dat verweerder in het geval van een aanvraag om bijzondere bijstand ten behoeve van de bijdrage van de kosten voor rechtsbijstand de uitsluitingsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB niet tegenwerpt, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Tussen partijen is verder niet in geschil dat eiseres bij het ontstaan van de schuldenlast beschikte over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, in de vorm van een (algemene) bijstandsuitkering. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de kosten van het DNA-onderzoek moeten worden aangemerkt als een schuldenlast, waarvoor vergoeding op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB is uitgesloten. Artikel 16, eerste lid, van de WWB biedt vervolgens de mogelijkheid om, in afwijking van het bovenstaande, in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Om van zeer dringende redenen te kunnen spreken, dient volgens de Memorie van Toelichting bij artikel 16 van de WWB vast te staan dat er sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Hiervan is de rechtbank evenwel niet gebleken. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht en op goede gronden heeft gehandhaafd, zodat hetgeen subsidiair aan de afwijzing ten grondslag is gelegd geen nadere bespreking behoeft. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. D.S.M. Bak, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Kjellevold Hoegee, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2007. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 19 september 2007.